ESTHETISCH AMUSEMENT
Inleiding
Eerder is gekeken naar theorieën omtrent esthetiek en amusement.
Het theater is daarbij altijd vooral naar voren gekomen als een
esthetisch medium, terwijl de geschiedenis van games en van de
televisie grotendeels samen lijkt te vallen met die van het amusement.
Ook is het mogelijk een esthetische blik te werpen op games en
televisie en vanuit het amusementssyndroom te kijken naar het
theater. Zuiver theoretisch zouden we er eigenlijk niet zoveel
problemen mee hoeven te hebben zowel het theater als games binnen
de context van het amusement en het esthetische te plaatsen. Toch
zullen er vraagtekens bij ons opkomen op het moment dat we dat
doen. Juist naar deze vraagtekens wordt hier gekeken.
Kunnen games wel serieus genomen worden als esthetisch medium?
We kunnen een game als een esthetisch object beschouwen voorzover
zij als een presentatieve verbeelding van ervaringsinhouden in
de modus van hun veelbetekenendheid en als een specifieke vorm
van behoefte-articulatie wordt benaderd en begrepen. Dit betekent
dat lang niet iedere game als esthetisch zijnde gezien kan worden:
veel van de games die gemaakt zijn hebben bijvoorbeeld hoofdzakelijk
tot doel om te vermaken zonder verdere inhoud, zoals bijvoorbeeld
veel race-spellen of een spel als Tetris. Alleen die games waarbij
sprake is van een presentatieve verbeelding zouden in aanmerking
kunnen komen als esthetisch beschouwd te worden. In de ruimste
definitie zou opgemerkt kunnen worden dat, omdat bij een game
als digitaal medium als een (nagemaakte) afbeelding van een werkelijkheid
is, dat bij games alles een presentatieve verbeelding is. Toch
moet hier een onderscheid gemaakt worden naar de doelstelling
die gehanteerd is tijdens het ontwikkelen van de game. Duidelijker
wordt het echter wanneer we ons richten op die games die een bepaalde
narratieve structuur hebben. Hieronder kunnen alle type games
vallen, zolang er ofwel een verhaallijn aangehouden wordt in de
game, ofwel een duidelijke maatschappelijk geörienteerde
mening of visie terug te vinden is in de gameplay. Bij dergelijke
games hebben we het inderdaad regelmatig te maken met presentatieve
verbeeldingen van ervaringsinhouden die in de modus van hun veelbetekenendheid
en als een specifieke vorm van behoefte-articulatie benaderd worden,
gezien vanuit de kant van de producenten. De vraag is echter wel,
om tot een presentatief geheel te komen, of het publiek de game
ook als zodanig benadert en begrijpt.
De gamer en de esthetische instelling
We zullen bij een nadere beschouwing van het publiek bij games
allereerst stil moeten blijven staan bij het feit dat games niet
alleen het totale aanbod van games is, dat via een computer of
console te spelen is, maar ook het apparaat zelf. Daarnaast wordt
het consumptieve karakter, en daarmee het materieel-stoffelijke
karakter, nog eens onderstreept door het feit dat het geleverd
wordt op een CD-ROM of diskette, gekoppeld aan of daarnaast met
de mogelijkheid van een abonnement op een internet-lidmaatschap
voor een specifieke game-wereld. Deze stoffelijk-materiële
eigenschappen van games zijn mede bepalend voor de houding die
de gamer aanneemt ten opzichte van hetgeen hem aangeboden wordt
via dit medium. Een computer is namelijk niet alleen geschikt
om er games mee te spelen, en bij een console wordt er gebruik
gemaakt van een televisietoestel. En wanneer de computer niet
in gebruik is vormt het nog altijd een vast onderdeel van de huisraad,
is het een apparaat. Een gamer heeft daarbij veel zeggenschap
over hetgeen hij voorgeschoteld krijgt: immers, de game die gekozen
wordt, wordt over het algemeen bepaald door de keuze van de gamer
zelf, uiteraard in combinatie met aanbod en economische randvoorwaarden.
Games zijn daarmee duidelijk het persoonlijke eigendom van de
kijker, niet alleen wat het apparaat en de CD-ROMs en hun mogelijkheden
betreft, maar ook ten aanzien van de gespeelde games. De kijker
is uiteindelijk degene die bepaalt wat hij speelt, en hoe hij
dat beleeft.
Het gamespubliek zal het gebodene dus veel eerder zien als iets
waar hij een bepaalde - beperkte - macht over uit kan oefenen.
Het "gebodene" kan hij aan de ene kant beïnvloeden
door de keuze van zowel apparatuur als specifieke CD-ROMs en eventuele
internet-lidmaatschappen, aan de andere kant door de keuze te
maken wele game daadwerkelijk op welk moment gespeeld wordt. Het
gebodene heeft daardoor iets vertrouwds, zeker door de veelvoud
van games en de herkenbaarheid van bestaande gamesoorten. De houding
van een gamer zal daardoor niet snel een esthetische zijn: hij
zal - avond aan avond - naar met zijn apparaat spelen, zijn
game 'bepalen' en zich nauwelijks bewust zijn van een mogelijke
esthetische boodschap of functie. De esthetische instelling, waarvoor
een reflexief geëngageerde waarneming geleid door een interesse
in de verbeelding of voorstelling van ervaringsinhouden die binnen
een gegeven levensvorm de actualiteit en innerlijke gesteldheid
van de eigen ervaring waarneembaar of ervaarbaar maken bepalend
is, zal daardoor niet snel optreden. Veeleer is het een soort
van routine waarmee hij speelt, weliswaar vanuit een nieuwsgierigheid
wat het medium hem ditmaal te bieden heeft, maar niet zo zeer
om zijn eigen innerlijke gesteldheid van de eigen ervaring waarneembaar
te maken. Het verslavingskarakter van het medium laat zich hier
gelden, waardoor de verhouding tussen kijker en medium steeds
verandert en zorgt voor nieuwe impulsen om zich bezig te houden
met games.
Toch mogen we niet uitsluiten dat een esthetische instelling voorkomt
bij het spelen en beleven van games. Voor iedere gamer bestaat
de mogelijkheid om op een vergelijkbare wijze naar een game te
kijken (en te spelen) als hij dat zou doen bij een voorstelling
in het theater. Ook bij games kan de speler vrijwillig het imperatief
"Ervaar!" aannemen. Doordat alle games ingebed zijn
in een context van amusement is het voor de kijker moeilijk op
afzonderlijke onderdelen en momenten een andere houding aan te
nemen. Het spelen van games is al een proces van concentratie
en (mentale en fysieke) reactie, waardoor het extra moeilijk wordt
om daarnaast ook bezig te zijn met een verandering van de wijze
waarop men betrokken is bij een bepaald onderdeel. Waarschijnlijk
zal hij daardoor niet zo vaak uit zichzelf een esthetische instelling
aan gaan nemen, maar eerder door een prikkeling van buitenaf.
Via algemene media als televisie en bladen kan er gewezen worden
op het bijzondere karakter van bepaalde games, en uiteraard is
deze mogelijkheid het duidelijkst aanwezig bij de op games gerichte
tijdschriften. Zo kan een gamer er op attent gemaakt worden dat
'Black and White' of 'Tender Loving Care' wel heel erg goede of
bijzondere games zijn, of zelfs als esthetische games beschouwd
mogen worden. Een gamer zou op een dergelijke wijze geprikkeld
kunnen worden met het oog op deze esthetiek naar deze games te
kijken. En ook gamers die het spel al spelen of gespeeld hebbenkunnen
daardoor aangezet worden om eens anders naar die games te kijken.
Natuurlijk kan die informatie ook vanuit het medium zelf gegeven
worden, door bijvoorbeeld een introductie op de game of een CD-ROM
over bijzondere (esthetische) games. Op een dergelijke wijze zou
het dus zeer wel mogelijk zijn dat er sprake is van een esthetische
instelling bij de gamer. Belangrijk daarbij is dan wel, dat de
kijker waarschijnlijk gestuurd zal moeten worden door invloeden
van buitenaf om dit resultaat te bereiken.
Maar eigenlijk is dat vergelijkbaar met de situatie in het theater:
daar wordt de toeschouwer in zijn houding gestuurd door de maatschappelijk
bepaalde conventies die in het theater heersen. Het ritueel van
de voorstelling bepaalt hoe mensen zich gaan gedragen in het theater,
en welke houding ze aan zullen gaan nemen ten opzichte van hetgeen
er geboden wordt. Een theaterbezoeker 'weet' daardoor op voorhand
dat hij op een bewustere wijze naar het gebodene zal moeten kijken
dan hij normaal gesproken doet, wil hij de boodschap van het gebodene
kunnen begrijpen. Ook bij het spelen van games ontstaan bepaalde
rituelen: vaak wordt omstreeks dezelfde tijd gespeeld, wordt ingelogd
via internet om met anderen samen te spelen, en start de games
telkens met dezefde introductie. Binnen deze ritualiteit van de
games zou dan ruimte geschapen moeten worden waarbinnen het esthetische
in algemene zin voor games zijn eigen plek kan verwerven. Om dat
te kunnen bereiken zal men echter de nodige tijd moeten steken
in een dergelijk proces van verandering. Want alleen geleidelijk
kunnen we een verslaafde er toe aanzetten zijn genotsmiddel aan
te passen, om zo uiteindelijk de behoeften te veranderen.
Gamesmakers en presentatieve ervaringsinhouden
We hebben kunnen constateren dat een gamer mogelijk met een esthetische
instelling naar een game kan kijken en kan spelen. Maar betekent
dat dan ook, dat er sprake is van een game als esthetisch object?
Moet het niet zo zijn dat ook de gamesmaker zijn ervaringsinhouden
heeft willen presenteren, in de hoop dat de gamer nieuwe ervaringen
zou kunnen vormen uit hetgeen hem aangeboden wordt? Om hier een
zinvol antwoord op te kunnen geven zullen we eerst moeten kijken
naar wat we in het algemeen kunst en cultuur zouden willen noemen.
Kenmerkend voor een kunstwerk is - in navolging van Seel -
dat het via een presentatie van symbolische verbijzonderingen
van ervaringsinhouden levensvormgebonden en -bindende instellingen
of zienswijzen verschaft die het in zijn concrete verschijningsvorm
en daarmee vanuit een interne verwijzingssamenhang articuleert.
Kunst moet daarbij provocerend werken, zodat de nieuwe ervaring
gevormd kan worden uit een 'werking' van reeds bestaande ervaringen.
Amusement werkt in deze visie veel meer bevestigend dan de kunst,
zij bevestigt voornamelijk ervaringen en zorgt vooral voor identificatie.
Kunst gaat daarbij dus verder dan amusement. Maar wanneer noemen
we nu iets kunst - of juist niet -, wanneer behoort een uiting
'slechts' tot het amusement? Provocatie ontstaat tegen de achtergrond
van een bepaalde maatschappij, zonder een bepaalde maatschappelijke
visie is het niet mogelijk deze visie te provoceren. Kunst als
provocatie moet dus ook afgezet worden tegen een bepaalde visie.
Op het moment van een provocatie door een bepaald werk kan er
een consensus ontstaan dat een bepaald werk tot de kunst behoort.
Dit kan bijna tegelijkertijd gebeuren - zoals bijvoorbeeld bij
het werk van Karel Appel -, maar dit kan ook pas veel later gebeuren
- vergelijk bijvoorbeeld Van Gogh -. Maar het meest opvallende
is eigenlijk dat, zodra we deze werken gedurende een bepaalde
periode 'kunst' genoemd hebben, de werken deze status niet meer
verliezen.
De situatie wordt vergelijkbaar met die van de games: in de eerste
jaren van haar geschiedenis was ze iets nieuws en door de schaarste
leverde het bezit een bepaalde standing. Door de in de loop der
eeuwen geëvolueerde normen hebben we het nieuwe medium games
niet direct als kunst betiteld en - naar ook nu blijkt - is
dit ook tot op zekere hoogte terecht. Later worden we de games
meer gewoon en zien we er - bijna - niets esthetisch meer in,
ook al zou dat er bij bepaalde games ingelegd worden. Pas wanneer
we er op gewezen worden, dat bepaalde makers zich wel die moeite
getroost hebben gaan we weer wat nauwkeuriger kijken. Om een game
als esthetisch object aan te merken moeten we er daarom eerst
'zeker' van zijn dat er een dergelijke esthetische bedoeling aangebracht
is in het product. Het is dan echter de taak van de producenten
om dit aan het publiek kenbaar te maken op een wijze die vergelijkbaar
zou zijn met de theaterconventies. Ook hier weer komen de rituelen
rond het spelen van games naar voren: de gamer zou meer begeleid
moeten worden bij het spelen, zodat een andere wijze van spelen
gemeengoed wordt of dat er tenminste de mogelijkheid ontstaat
voor een andere wijze van spelen.
Op dit moment moeten we er dus rekening mee houden dat de esthetische
instelling sporadisch voor zal komen bij games. Een enkeling als
een recensent of wetenschapper zal nog regelmatig met een kritisch
en/of esthetisch oog naar het gebodene kijken, maar voor de meerderheid
geldt dat men er op gewezen zal moeten worden eens met een esthetische
instelling te gaan spelen. Dit zal dan echter duidelijk door de
verschillende media kenbaar gemaakt moeten worden, zoals dat bijvoorbeeld
bij "Black and White" nu gebeurt. De media oefenen hierbij
wel degelijk hun invloed uit.
Amusant theater: uitsluitend 'Theater van de Lach'?
We hebben al eerder gezien dat bepaalde vormen van theater al
geëvolueerd zijn naar een meer amusementskarakter. Met name
het revue- en variété-theater hadden zich op die
weg begeven, zodat het amusementskarakter belangrijker werd dan
de zinvolheid, de directe beleving van het gebodene is daar belangrijker
geworden dan de betekenissen die door het gebodene opgeroepen
zouden kunnen worden. Toch moeten we er rekening mee houden, dat
daarmee niet iedere 'dubbele bodem' verdwenen is uit een dergelijke
vorm van theater. Onderhuidse kritiek en betekenissen kunnen nog
altijd hun toegang vinden tot dit soort theater. Aan de andere
kant hoeft dit niet te betekenen dat we bij die theatervormen,
waar de betekenissen die overgedragen worden belangrijker zijn
dan het amusement, geen elementen van dit amusement kunnen vinden.
En daarmee komen we bij de vraag of theater dat we doorgaans als
'licht vermaak' of 'populair' betitelen, de enige vorm zou zijn
die toegang zou kunnen hebben tot het amusementssyndroom om daarin
opgenomen te worden.
De theaterkunst en haar symptomen
Het amusementssyndroom kon pas ontstaan nadat de mens zijn privé-leven
kon afscheiden van zijn openbare leven. De ontwikkeling van de
boekdrukkunst heeft daarbij een grote rol gespeeld, maar natuurlijk
ook andere maatschappelijke ontwikkelingen als de industrialisatie.
Televisie bestond in die tijd nog niet, evenmin als film. Maar
het theater was al eeuwen lang bekend, en een dergelijk vermaak
behoorde tot de bekende leefwereld. Het theater was toendertijd
echter nog een openbaar vermaak: vaak vonden er vertoningen plaats
op pleinen of straten, eventueel in herbergen tijdens grote feesten.
Het theater maakte deel uit van het openbare leven van de mensen
van die tijd, en kon dus niet opgenomen worden in de privé-sfeer.
Het theater heeft daardoor niet mee kunnen evolueren met de ontwikkeling
van het amusementssyndroom.
Pas veel later, vanaf de tweede helft van de jaren zestig van
onze eeuw, kregen we te maken met een mens, die meer vrije tijd
dan arbeidstijd had, zodat de televisie makkelijk in deze leemte
kon voorzien om zo snel geïntegreerd te worden in de privé-sfeer.
De maatschappelijke ontwikkelingen die plaats vonden tijdens de
introductie van de televisie hebben er voor gezorgd dat dit medium
pijlsnel zijn positie in de vrije tijdsbesteding kon innemen.
Het theater had tot die tijd een andersoortige ontwikkeling meegemaakt:
er was een afscheiding gekomen van een meer literair soort theater,
dat vooral door een kleine groep bezocht werd, en niet zozeer
meer voorkwam op wat we "feesten en partijen" zouden
willen noemen. Het theater ging zich onderscheiden van de dagelijkse
gang van zaken als een autonome kunstvorm. Het was niet langer
zo dat het theater opgenomen werd in het openbare vermaak. Door
kunstmatige drempels aan te leggen kon men een select publiek
verkrijgen. Een soort pseudo-privé-sfeer onstond, een gedeeltelijk
openbare privé-sfeer, waarbinnen de afzonderlijke leden
hun privé-wensen en behoeften konden laten gelden doordat
deze op elkaar afgestemd werden. Een meer elitair theater kon
zo ontstaan, een theater voor afzonderlijke, vaak gesloten, groeperingen.
En tot in onze tijd wordt daar nog zo tegenaan gekeken door een
groot deel van de bevolking: theater is iets mysterieus, iets
voor een meer elitair gezelschap. Het 'volkstoneel' is nog wel
interessant voor hen, maar wordt dan vooral gezien als een afzonderlijke
deel van het theater dat voor hen dan nog wel toegankelijk gemaakt
is. Hun 'volkstoneel' is daarnaast vooral gaan bestaan uit de
televisie. De televisie heeft die plaats ingenomen voor het merendeel
van de bevolking: een 'eenvoudig' vermaak dat men "kan begrijpen".
Het theater is Kunst en daarom "niet te begrijpen" voor
een 'eenvoudig iemand'. Met de opkomst van een tweede circuit
in Nederland is wel geprobeerd een nieuwe impuls aan het theaterleven
te geven, maar naar het publiek toe is men daar niet zo in geslaagd.
Er is weer een - nieuwe - elite ontstaan, en het theater is
voor het gros van de mensen net zo ontoegankelijk gebleven.
Wanneer we te maken hebben met een theatervoorstelling is er sprake
van een performatieve situatie die vanuit een esthetische instelling
wordt waargenomen. Daarnaast hebben we geconstateerd dat alleen
al door de rituele manier waarop men met het theater omgaan het
bezoek al een gebeurtenis op zich wordt. Het geheel wordt daardoor
al zinvol zonder dat er verder nog maar iets gebeurd hoeft te
zijn. Het aannemen van een esthetische instelling kunnen we rustig
een onderdeel van het theaterritueel noemen: de toeschouwer weet
dat hij iets te zien krijgt waarbij hij er vanuit mag gaan dat
hij 'iets bijzonders' te zien zal krijgen, zolang hij maar de
publieksfunctie blijft vervullen. Hij weet dat van hem wordt verwacht
dat hij een toeschouwende houding aanneemt in plaats van een deelnemende.
Met behulp van de esthetische instelling moet hij dan in staat
zijn om nieuwe ervaringen te vormen. We kunnen dit vergelijken
met de situatie die er bij televisie heerst: alleen al doordat
iets op televisie te zien is krijgt het betekenis, wordt het zinvol.
Doordat het ingebed is in het ritueel van een avondje televisiekijken
krijgt ieder onderdeel een betekenis. Alle aspecten werken onderling
op elkaar in, en daarom hebben we te maken met een syndromatisch
karakter van de televisie, waarbij dit karakter grotendeels een
amusementsvorm vertoont. Bij het theater hebben we volgens een
soortgelijke analogie ook te maken met een syndromatisch karakter:
ook hier werken de verschillende onderdelen op elkaar in om de
volledige betekenis van een avond naar het theater gaan naar voren
te brengen. Het aannemen van een esthetische instelling bij het
kijken naar een voorstelling hangt daarmee dus niet alleen samen
met het getoonde, maar ook met iets eenvoudigs als het afgeven
van een jas in de garderobe en het kopen van een programmaboekje.
Het grote verschil met televisie is hierbij dat het syndromatische
karakter niet direct een amusementsvorm hoeft te hebben. Meestal
heeft het een esthetische vorm maar daarmee is de aanwezigheid
of zelfs dominantie van een amusementssyndroom bij het theater
zeker niet uitgesloten. Het ritueel van het theater biedt door
haar vorm juist een goed aanknopingspunt voor een amusementssyndroom,
en bij bepaalde vormen van presentaties, als variété,
musicals en showrevue is deze vorm zelfs gaan overheersen. Ook
bij kluchten en dergelijke kan men constateren dat de amusementsvorm
in ieder geval dominant aanwezig is.
Deze laatste vormen hebben daardoor het theater veel toegankelijker
gemaakt en mensen als John Lanting en André van Duin hebben
kans gezien het theater avond aan avond uitverkocht te krijgen
en het publiek meer en meer voor - dat soort - theater te interesseren.
Ook een mediagigant als Joop van den Ende heeft daar kans toe
gezien: zijn groots opgezette musicals speelden avond aan avond
voor een uitverkochte zaal, en de mensen bleven komen. Opvallend
is dat deze mensen gebruik hebben gemaakt van het medium televisie
om later het grote publiek in het theater te kunnen bereiken.
De shows van André van Duin scoorden altijd al hoge kijkcijfers,
John Lantings kluchten waren regelmatig op televisie te zien en
Joop van den Ende staat bekend als amusementsproducent, niet in
de laatste plaats door zijn inspanningen voor de commerciële
televisienetten. De programma's van deze mensen zijn over het
algemeen te kenmerken als goede vertegenwoordigers van het amusementssyndroom:
niet de achterliggende idee is belangrijk, maar het directe genot
van het getoonde. Deze amusmentsmakers hebben kans gezien via
televisie geassocieerd te worden met vermaak en plezier. Op het
moment dat zij bij hun kijkers 'in de buurt' komen zullen velen
de stap naar het theater wagen, veel eerder dan dat ze de stap
zouden wagen om naar een stuk van Shakespeare te gaan of een voorstelling
van het Nationaal Ballet te gaan bekijken. De theateravond die
de toeschouwers dan hebben is een uitwas en een verlenging van
het amusementssyndroom van de televisie. De entourage is zeer
zeker anders: men moet zijn stoel uit en een reis ondernemen om
bij het theater te komen, een kaartje kopen, naar de garderobe
gaan, enz. Al de extra handelingen van de theaterbezoeker ten
opzichte van de televisiekijker worden verricht, maar dat alles
met het doel van een avondje vermaak voor ogen. En voor de doorgewinterde
televisiekijker is dit ook een heel bijzondere avond: hij is ineens
een theaterbezoeker geworden. Hij behoort voor zijn gevoel ineens
tot een andere - misschien wel hogere - klasse en spant zich
in om zich aan te passen aan de ritualiteit van het theater. Hij
ruilt het televisieritueel in voor het theaterritueel. En dan
blijken ook de vooroordelen die er bestaan ten opzichte van een
theaterbezoek: men heeft zich speciaal opgedoft voor die avond,
kijkt onwennig om zich heen in de foyer en weet eigenlijk niet
zo goed raad met zichzelf in die situatie. Het is duidelijk dat
men het gevoel heeft zich op vreemd terrein te begeven. Pas als
het doek op is, en het stuk begonnen, ontspant men zich wat: het
lijkt nu weer wat op hetgeen men gewend is van thuis, van het
televisiekijken. Het spektakel speelt zich weer voor hun ogen
af. Toch wordt niet helemaal eenzelfde situatie als thuis bereikt,
men zal zich bewust blijven van het feit dat men zich in het theater
bevindt.
Maar deze mensen zijn vanuit een visie van het amusementssyndroom
naar het theater gekomen. Ze zoeken datzelfde amusement weer dat
ze gewend zijn van thuis, maar nu eens van dichtbij willen meemaken.
De theateravond moet nóg leuker worden dan de televisie-avond,
want nu is men er zelf direct bij aanwezig en niet indirect zoals
dat bij televisie het geval is. En zo wordt een stuk van het amusementssyndroom
meegenomen het theater in. Door de vertrouwdheid van het gebodene
voor de toeschouwer doordat hij er al bekend mee was via de televisie,
heeft hij zijn weg kunnen vinden naar het theater. De voorstellingen
die hij ziet plaatst hij dan ook in een vergelijkbare context:
hoewel de kijker zich nu niet thuis voor de buis bevindt, vindt
zijn participatie wel plaats in het kader van het amusementssyndroom.
Mocht een kijker op deze manier vertrouwd raken met het theater,
dan zal hij wel meer begrip krijgen voor de theatrale conventies
en deze makkelijker toepassen, maar hij zal dat altijd blijven
doen vanuit zijn amusementsachtergrond. Op een dergelijke wijze
zou een publiek dus meer gestimuleerd kunnen worden naar het theater
te gaan. Men zal daarbij op zoek blijven naar een plaatsing van
de theatervoorstelling binnen het geheel van een dergelijke avond,
en zo ontstaat er een ander soort amusementscomplex: men gaat
eventueel van te voren uit eten, of daarna nog wat drinken in
de foyer of een ander café. En zo zal men toch kans zien
om de voorstelling te integreren in een avond vol amusement.
We hebben in het voorgaande verondersteld dat de toeschouwers
in staat zijn hun amusementsbeleving van televisie mee te nemen
het theater in. Maar ook de theatermakers kunnen op een vergelijkbare
wijze het amusementssyndroom introduceren in het theater. Degenen
die dit het best gelukt is zijn we al eerder tegengekomen in de
personen van onder andere John Lanting en André van Duin.
Door hun veelvuldig gebruik van het medium televisie zien zij
kans de televisie te introduceren in het theater. En zij zijn
niet de enigen: tegenwoordig zijn er genoeg artiesten die een
als televisieshow opgezette voorstelling ook nog een tijd in het
theater spelen. Of minder extreem ver doorgevoerd, die een voorstelling
gemaakt hebben waarbij van tevoren al rekening gehouden is met
het maken van een televisieregistratie. Zij zorgen er voor, dat
het theater op een populaire wijze de huiskamers binnenkomt, en
dat de televisie geïntroduceerd wordt in het theater.
Esthetiek en amusement
Wanneer we los van de verschillende media ons richten op de theorieën
van Seel en Müller-Sachse, dan zijn er een aantal zaken die
we nog op kunnen merken. Wanneer we de vijf stellingen van Müller-Sachse
bekijken, dan kunnen we naar aanleiding daarvan nog het nodige
opmerken met betrekking tot de esthetische theorie. De eerste
stelling geeft aan dat de invulling van het begrip 'amusement'
voor iedere cultuur anders is en afhankelijk is van haar onstaan
en ontwikkeling. Een ervaring die gedeeld wordt om nieuwe ervaringen
te maken, zoals we bij Seel zijn tegengekomen, moet geduid worden
tegen de achtergrond van een gemeenschappelijke leefwereld. Deze
leefwereld is weer afhankelijk van de persoonlijke geschiedenis
van het individu, maar ook van de geschiedenis van de gemeenschap.
De ontwikkeling van bepaalde ervaringen is daarmee dus ook voor
iedere cultuur anders en afhankelijk van het ontstaan en de ontwikkeling
van deze gemeenschap. De invulling van het begrip 'ervaring' is
daar dus ook afhankelijk van. En daar komt dan nog eens bij, dat
het amusement onderdeel uitmaakt van de leefwereld waartegen de
ervaringen gemaakt worden, en kan dus zeer wel onderdeel uitmaken
van de nieuw te vormen ervaringen.
In de tweede stelling wordt aangegeven dat het amusement een syndromatisch
karakter heeft. Maar we hebben ook voor het theater een dergelijk
karakter verondersteld door haar rituele uiterlijk. Ook bij het
theater grijpen de verschillende onderdelen van de theatrale wereld
en de ons omringende wereld in elkaar om samen het geheel van
de theatervoorstelling of beter nog: de theaterervaring te vormen.
Het syndromatische karakter van het theater hoeft daarbij niet
overeen te komen met dat van het amusement, maar kan zeker wel
een dergelijke vorm aannemen.
Het amusement dat via de massamedia tot ons komt maakt gebruik
van een apparaat. Men wórdt vermaakt, het is niet mogelijk
met een apparaat te communiceren. Volgens deze derde stelling
hebben we te maken met een schijncommunicatie, waarbij werkelijke
aanspraken, behoeften en wensen met behulp van symbolenmateriaal
zo gepresenteerd worden dat deze schijnbare interactie kan ontstaan.
Hoewel we bij het theater niet zo zeer te maken hebben met een
werkelijk apparaat dat zich tussen acteur en toeschouwer bevindt,
hebben we wel te maken met een heel stel conventies die het bij
veel voorstellingen moeilijk maken de zogenaamde 'vierde wand'
te doorbreken. Deze 'wand' wordt vooral in stand gehouden door
het feit dat we te maken hebben met een performatieve situatie,
een situatie waarbij men er voor kiest om toe te kijken in plaats
van deel te nemen. Het deelnemen aan een voorstelling is voor
een toeschouwer daarom beperkt tot het begin en het einde van
het stuk, en de pauze. Een toeschouwer in een zaal is wel in staat
tot een rechtstreekse communicatie, maar doet dit slechts op beperkte
momenten. Een televisiekijker kan uitsluitend indirect communiceren
met programmamakers, hoewel een uitzondering gevormd wordt door
die programma's waarbij men rechtstreeks kan bellen in de uitzending.
Men wordt dus weliswaar vermaakt binnen de apparatieve amusementsvorm,
maar ook bij een performatieve situatie zouden we kunnen stellen
dat er sprake is van een situatie waarin men ervaringen aangeboden
krijgt, waarin men vermaakt wordt.
De vierde stelling wijst erop dat massacommunicatie een bepaalde
vorm van tóehoren en tóezien is. We hebben te maken
met een symbolische representatie van een communicatie die plaatsvindt
tussen verschillende individuen, en zijn zelf niet in staat toe
te treden tot deze individuen. Ook hier geldt, net als bij de
vorige stelling, dat we bij een presentatieve situatie ook een
soortgelijke vorm van communicatie kunnen waarnemen. Vanuit een
esthetisch-expressief waarnemen worden daar ervaringsinhouden
verbeeld, waaruit een toeschouwer weer nieuwe ervaringen kan hebben
en vormen. Maar deze vorm van waarnemen, die gericht is op de
verzelfstandiging van de kunst, los van de alledaagse tradities
en conventies, maakt ook gebruik van vormen van symbolische representatie,
en door de aanvaarding van de gebiedende wijs "Ervaar!"
is de toeschouwer eerder geneigd toe te kijken en toe te horen
in plaats van actief deel te nemen aan hetgeen zich voor hem afspeelt.
Het grote verschil tussen de theatrale en televisuele vormen van
communicatie is dat men bij massacommunicatie in principe niet
in staat is zich rechtstreeks in te laten met een directe vorm
van communicatie.
De toegevoegde betekenissen die Müller?Sachse terecht aangeeft
bij het amusementsmateriaal maken het alleen maar beter mogelijk
voor de kijker om ondanks de vorm van het materiaal toch nieuwe
ervaringen te vormen. Door het verslavingskarakter van televisie
worden de behoeften telkens aangescherpt, en deze aanscherping
kan eigenlijk alleen gebeuren zolang er sprake is van enige mate
van nieuwe ervaringen die gevormd worden. Door bepaalde dingen
te zien - of juist te missen - wordt het televisiepubliek in
staat gesteld om steeds beter de eigen wensen onder ogen te zien.
Ook bij een performatieve situatie gaat het er om dat er nieuwe
ervaringen gevormd worden, dus dat het materiaal voldoende houvast
biedt om met de eigen ervaringen in de weer te gaan. Hoewel de
toegevoegde betekenissen van amusement en een presentatieve situatie
zeker verschillend kunnen zijn, moet het ook mogelijk zijn deze
dichter bij elkaar te brengen.
De stellingen die door Müller-Sachse naar voren zijn gebracht
ten aanzien van het amusementssyndroom kunnen we voor een groot
deel ook betrekken op een presentatieve situatie. Dit duidt er
op dat het mogelijk moet zijn om deze dichter bij elkaar te brengen
en zo een synthese tot stand te brengen in de vorm van een soort
esthetisch amusement.
De theatervoorstelling: een televisiedocumentaire?
Maar gaat dit nu allemaal wel zo eenvoudig? Als we op deze wijze
te maken hadden met een perfecte wisselwerking zou het niet zo
moeilijk moeten zijn om theater op televisie te brengen. En het
is ook niet altijd zo moeilijk: een theatervoorstelling die opgezet
is als televisieshow kan zonder al te veel problemen opgenomen
worden voor televisie. Cabaretvoorstellingen bijvoorbeeld bieden
al een soort van totaalpakket van grappen, sketches en liedjes
die makkelijk aansluiting kunnen vinden bij het televisie-amusement.
Maar de programma's die zo makkelijk hun aansluiting vinden bij
het amusementssyndroom zijn vaak niet die programma's die we als
esthetische zouden willen duiden. Doordat onderliggende boodschappen
niet of nauwelijks duidelijk aanwezig zijn ten gunste van een
direct vermaak kunnen deze voorstellingen moeilijk provocerend
werken en werkzaam zijn bij het maken van nieuwe ervaringen. Omgekeerd
kunnen esthetische voorstellingen om die reden slecht aansluiting
vinden bij het amusementssyndroom: de uiterlijke kenmerken moeten
nog eens anders geduid worden om tot een echt begrip, en daarmee
een echt 'vermaak' van de voorstelling te komen. Bij een esthetische
voorstelling hebben we eerder te maken met een bevrediging achteraf,
in tegenstelling tot de directe bevrediging van amusementsprogramma's.
Zo zondermeer hoeven we dus niet te rekenen op een aansluiting
van de een bij de ander. We moeten er in het algemeen echter vanuit
gaan, dat we bij het theater met een esthetische instelling rekening
moeten houden en bij televisie met het amusementssyndroom. Willen
we theater op televisie brengen dan zullen we er rekening mee
moeten houden dat we willen dat er een andere houding ontstaat
bij de kijker tijdens de transformatie van het ene naar het andere
medium. We kunnen dat ofwel doen door de theaterbezoeker uit te
laten gaan van het amusementssyndroom, zodat de voorstelling direct
geschikt is voor televisie. Vooral bij cabaretvoorstellingen,
variété en revue is hier al sprake van, maar ook
sommige andere voorstellingen als die van John Lanting bijvoorbeeld.
Deze mogelijkheid wordt al met - redelijk veel - succes toegepast.
Aan de andere kant bestaat de mogelijkheid bij de televisiekijker
een esthetische houding te laten ontstaan. Het probleem is daarbij
dat we het programma uit zijn context van het amusementssyndroom
zullen moeten halen. Geprobeerd moet worden om het programma nu
niet direct weer weg te laten zakken in alle amusementsproducten
die het omringen, maar om het publiek te begeleiden bij het op
een andere wijze kijken naar dit product. De televisiekijker zal
duidelijk gemaakt moeten worden dat men door een andere houding
aan te nemen wel degelijk genot kan ondervinden, zodat hij -
op den duur - niet meer zal vinden dat een dergelijk programma
zijn avond onderbreekt, zodat dergelijke voorstellingen op televisie,
paradoxaal genoeg, uiteindelijk weer opgenomen kunnen worden in
het amusementssyndroom. De symptomen hiervan zullen dan echter
geleidelijk moeten veranderen, zodat een esthetisch genot hierin
ook opgenomen kan worden. Een latere bevrediging moet dan mogelijk
zijn naast, of desnoods in plaats van, een directe bevrediging.
Tot die tijd zal de kijker echter begeleid moeten worden zodat
duidelijk wordt op welke wijze hij of zij moet kijken.
Een soortgelijke vorm zou gezocht kunnen worden voor games, waarbij
de gamer niet meer eenvoudigweg zich terugtrekt met zijn CD-ROM
om uitsluitend in een zelfgekozen context zich terug te trekken
en te spelen, maar deze geprikkeld wordt in een gedoseerde vorm
en samen met anderen de game op een andere manier te beleven.
Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren door een spel op te delen
in kleinere delen, en die afzonderlijk en begeleid in een bepaalde
context aan te bieden en te laten spelen. Dt zou niet direct moeten
gebeuren voor alle soorten games, maar een enkele game zou zo
wel kunnen proberen op een andere manier bekeken en gespeeld te
worden. Dergelijke aanzetten zijn nu nog vaak terug te vinden
op speciale tentoonstellingen of bij specifieke multi-media instituten,
en zouden meer bij "de mensen thuis" gebracht moeten
worden.
De documentaire-vorm zou een goede uitkomst kunnen bieden voor
theater op televisie. Door de televisiekijker letterlijk het theater
mee in te nemen kan een andere houding bewerkstelligd worden.
Hij zal dan misschien in ieder geval een esthetische instelling
aannemen ten opzichte van het onderwerp van de documentaire in
plaats van ten opzichte van het hele programma. Geleidelijk zou
de omlijsting van de documentaire kunnen verdwijnen: na een duidelijke
introductie zou het theaterstuk kunnen beginnen alsof er een nieuw
programma te zien is, in de hoop dat de kijker de esthetische
instelling vasthoudt. In de pauze van het stuk zou een echte pauze
ingelast kunnen worden op televisie, bijvoorbeeld door een ander
programma als het journaal of reclame, of door beelden vanuit
de foyer. Op deze wijze zou de opbouw van het theaterstuk bewaard
kunnen blijven, Tenslotte zou na afloop van de voorstelling een
soort 'napraten' te zien kunnen zijn in de kleedkamers of de foyer,
waarbij het raamwerk van de documentaire weer duidelijk terug
zou komen, zodat de kijker de mogelijkheid krijgt zijn gedachten
over het gebodene te formuleren. Hij zou zo geholpen kunnen worden
bij het maken van zijn nieuwe ervaringen, bij het stil blijven
staan bij de provocatie om daar zijn reactie op te formuleren.
Op een dergelijke wijze zou het mogelijk moeten zijn het publiek
te begeleiden bij het op een andere manier kijken naar de inmiddels
zo vertrouwd geworden beeldbuis. Een nadeel van deze vorm is dat
zij niet populair is bij de televisiekijkers.