English Version
Zonder verder nog in te gaan op de uitgangspunten die gelden voor het maken van een lichtontwerp is het goed eerst stil te staan bij de verschillende onderdelen waar een lichtontwerp uit hoort te bestaan. Een volledig lichtontwerp bestaat uit de volgende onderdelen:
eventueel aangevuld met een Magical Sheet en/of een kleur- en spotlijst, waarop aangegeven staat welke kleuren en spots in welke hoeveelheid gebruikt worden.
Het lichtplan bestaat uit een tekening, minimaal op A3-formaat, waarop in bovenaanzicht aangegeven staat waar het decor en de spots in de ruimte moeten komen. Het decor wordt schematisch weergegeven, de spots worden aangegeven met behulp van standaardsymbolen. In Nederland zijn dat de zogenaamde DIN-symbolen. De spotsymbolen worden altijd ingetekend binnen de ruimte van het theater, zoals die op de tekening te zien is. Eventueel kan, indien nodig ook een voor- en een zijaanzicht gegeven worden. De gebruikte kleuren worden voor de lens van de desbetreffende spot gezet, wanneer geen kleur aanwezig is wordt dit aangegeven met O/W, de afkorting voor open/wit, of meer internationaal: open/white. Aan de hand van het lichtplan kunnen spots op hun plaats ingehangen worden in het theater. Wanneer de plattegrond van een theater exact aangehouden wordt kan een theatertechnicus zonder verdere toelichting het lichtplan inhangen. Uiteraard horen bij een lichtplan ook een legenda, waarin aangegeven wordt waar de gebruikte symbolen voor staan, en een toelichtingsblok, waarin gegevens staan over de voorstelling en de ontwerper. Daarnaast moet ook vermeld worden van welk merk de gebruikte kleurfilters zijn.
Bij de weergave in een lichtplan van spots op een statief zouden de symbolen van de spots bovenop elkaar getekend moeten worden. In een bovenaanzicht zouden die spots immers recht boven elkaar getekend moeten worden. Er zijn twee manieren om dit probleem op te lossen: wanneer er veel spots zijn die op een bepaalde hoogte komen te hangen wil men nogal eens een apart lichtplan maken voor spots die op die specifieke hoogte komen te hangen. Een lichtplan kan dan dus bestaan uit meerdere bovenaanzichten. Dit is vooral terug te vinden bij ontwerpen voor grotere zalen, waar meerdere lagen spots boven elkaar gehangen kunnen worden. Wordt een statief gebruikt, dan kan er ook gekozen worden voor het vervormd weergeven van het statief om alle spot-symbolen naast elkaar te kunnen tekenen. Belangrijk daarbij is dat het kruis, dat de onderkant van het statief aangeeft, de plaats aangeeft waar het statief, en dus ook de spots moeten komen. De spot-symbolen zelf geven die plaats dus niet aan, in tegenstelling tot de rest van het ontwerp, waar een spot-symbool de plek aangeeft waar een spot daadwerkelijk moet komen te hangen.
De stellijst bestaat bijna altijd uit meerdere tekeningen. Alleen bij een wel heel eenvoudig lichtplan kan het voorkomen dat de stellijst uit slechts één tekening bestaat. In de verschillende tekeningen wordt aangegeven hoe de bundels van de verschillende spots er uitzien als ze op de grond vallen. De bundels worden getekend alsof er geen decor in de weg staat, dat de bundel zou kunnen hinderen. Dit voorkomt dat al te ingewikkelde bundels getekend moeten worden, wanneer rekening gehouden zou moeten worden met hoe het licht op de decorstukken valt. Het geheel wordt dus in bovenaanzicht gegeven. Valt een bundel niet op de grond wanneer het decor weggelaten wordt, dan is zij in principe dus ook niet ingetekend in de stellijst. Indien nodig kan een apart voor- of zijaanzicht gegeven worden om de bundels van dergelijke spots te tonen. In ieder geval moet er een raster op schaal in de tekeningen aangebracht worden, ongeacht welk aanzicht gebruikt wordt. Vaak wordt gekozen voor een grootte van 1 bij 1 meter, zodat bij het stellen in het theater zonder al te veel problemen de positie bepaald kan worden.
Van belang bij het maken van een stellijst is dat iedere bundel afzonderlijk nog goed te zien is; er mogen dus nooit te veel bundels over elkaar heen getekend worden. Daarom bestaat een stellijst ook altijd uit meerdere tekeningen. De bundels worden in willekeurige samenhang getekend, het gaat hier alleen om de vorm en de grootte van de bundel op de vloer. Er wordt daarom niet gekeken naar scènes of lichtstanden, het is uitsluitend van belang dat zoveel mogelijk bundels in zo min mogelijk tekeningen gezet worden, waarbij het geheel nog wel overzichtelijk moet blijven. Daarom mogen bundels ook nooit ingekleurd worden, slechts de contouren worden aangegeven. Bij het inkleuren of arceren van de bundels zou de overzichtelijkheid veel sneller verloren gaan. Via nummers worden de bundels in de stellijst verbonden met de spots in het lichtplan, zodat duidelijk is welke spot welke bundel maakt. Wanneer er meerdere spots in het lichtplan hetzelfde nummer hebben, bijvoorbeeld omdat zij samen op een dimmer zitten, wordt er een onderscheid gemaakt met behulp van letters naast het nummer. Zo kunnen we dan bijvoorbeeld een "1A" en een "1B" tegenkomen, in zowel het lichtplan als de stellijst. De tekeningen van een stellijst worden vaak op A4-formaat gemaakt. Dit is een handzaam formaat dat toch voldoende overzicht geeft. Met behulp van de stellijst kunnen alle spots, die aan de hand van het lichtplan ingehangen zijn, door een technicus van de zaal gesteld worden zonder al te veel toelichting.
Naast het lichtplan en de tekeningen van de stellijst is er soms ook een Magical sheet bij het ontwerp. In Nederland is dit nog niet zo gebruikelijk, in de Verenigde Staten is het heel gewoon. Bij het maken van een volledig lichtontwerp is het wel aan te raden om een Sheet te maken, dit kan veel tijd schelen bij het uitvoeren van het ontwerp in het theater. Het magical sheet is altijd op A4-formaat en bestaat uit een aantal hokjes waarin pijltjes gezet zijn met nummers, en met onder de hokjes een kernachtig geheugensteuntje. Deze hokjes stellen schematisch het toneel of hele theater voor, al naar gelang de behoefte. De gebruikte spots in het ontwerp worden weergegeven door pijltjes. Alle pijltjes staan altijd binnen de grenzen van de hokjes, zodat ieder hokje een eigen kader vormt. Onder de hokjes staat links een zeer korte omschrijving, rechts de gebruikte kleur die de spots binnen dat bepaalde hokje hebben. Spots met verschillende kleuren kunnen daarom nooit bij elkaar in één hokje staan. De ordening is naar eigen voorkeur aangebracht, en hoeft dus zeker niet naar scène ingedeeld te zijn. Vaak is dat zelfs onmogelijk, doordat meerdere kleuren in dezelfde scène voorkomen. Iedere spot wordt op het gehele magical sheet slechts één keer weergegeven door een pijltje, is een spot eenmaal weergegeven, dan is deze niet in een ander hokje terug te vinden.
Bij een volledig lichtontwerp hoort ook nog een standenlijst. In de standenlijst worden de verschillende sterkten van de spots per scènebeeld weergegeven. Per lichtbeeld is er daarom een lijstje, dat er uitziet als een soort visgraat. Vooraan in het lijstje staat de Masterfader "M" aangegeven, deze staat over het algemeen op 100 %. Wanneer een spot op 100 % staat wordt dat aangegeven met de letters "FF" of ook wel "FL". Dit heeft te maken met het aantal zogenaamde 'karakterplaatsen': 100 bestaat uit drie karakterplaatsen, namelijk 1, 0, en 0. Alle andere waarden van 01 tot en met 99 bestaan uit twee karakterplaatsen. Bij computers maakt het uit voor de beschikbare ruimte, hoeveel karakterplaatsen in gebruik genomen worden. Het scheelt één karakterplaats, maar gezien op meerdere kringen scheelt het al snel een hele regel die al dan niet te zien is op het beeldscherm. Voor een goed overzicht tijdens de voorstelling is het van belang dat zoveel mogelijk informatie tegelijkertijd op het beeldscherm te zien is. En die ene karakterplaats per dimmer kan net het verschil betekenen tussen wel of geen overzicht.
Aan de bovenkant van de visgraat staan de verschillende nummers die de spots hebben gekregen weergegeven, aan de onderkant staat in procenten hoe hard een spot bij dat bepaalde lichtbeeld brandt. Twee waarden worden anders aangegeven: 100% wordt voorgesteld door FF, 0% wordt eenvoudigweg niet aangegeven. Veranderingen van sterkte van spots in de stand ten opzichte van de vorige stand worden weergegeven door een streepje in de nieuwe stand onder het percentage dat bij het nummer van die spot hoort. Zo is snel te zien welke spots in intensiteit veranderen, en waar men dus extra aandacht aan moet besteden bij het veranderen van lichtbeeld. Onder de visgraat zelf worden nog twee zaken weergegeven: de tijd waarin de stand "inkomt"; in, en de tijd waarin de vorige stand er "uitgaat"; uit. De tijden worden altijd in seconden aangegeven, bij een overgang van twee minuten staat er dan bij zowel de in- als de uit-tijd een waarde van "120" aangegeven. Hiermee wordt aangegeven hoe de crossfade verloopt van de vorige stand naar de volgende stand. De tijden voor een overgang worden altijd genoteerd bij de 'nieuwe' stand.
Tenslotte staat onder de tijden aangegeven op welk moment in de voorstelling het lichtbeeld ingezet moet worden, de zogenaamde "cue". Dit is meestal een omschrijving van de situatie die op het moment van de overgang te zien is op het toneel. Voor iedere situatie waarin een verandering in de intensiteit van de spots voorkomt, dus waar het lichtbeeld verandert, moet een nieuwe stand gemaakt worden. Normaal gesproken is de eerste stand de zogenaamde "inloopstand", de lichtstand waarbij het publiek binnen komt. De bedoeling van dit lichtbeeld is vaak om het publiek alvast een beetje 'op te warmen', al een beetje in de sfeer te brengen. De laatste stand is de "uitloopstand", en is bedoeld als laatste beeld dat het publiek 'meegegeven' wordt naar huis. Vaak geeft dit laatste beeld de algemene sfeer weer van de voorstelling. Alle standen tezamen, beginnend met de inloopstand en eindigend met de uitloopstand, vormen de standenlijst.
Als laatste vindt men nog wel een lijst met daarop vermeld de hoeveelheden waarin de kleurfilters gebruikt worden, en eventueel ook de hoeveelheid spots die van ieder type en sterkte gebruikt worden. Deze lijsten kunnen de theaterzalen helpen waar het lichtontwerp uitgevoerd moet gaan worden, maar voegen niets wezenlijk toe aan de duidelijkheid van het ontwerp.
Terug naar Inhoudsopgave