Er bestaat een groot verschil tussen een lijsttheater en een zaal zonder een dergelijke afscheiding tussen publiek en toneel. Deze laatste zalen zijn vaak opgezet als een zogenaamde "black box", een zwarte ruimte waarin voorzieningen zijn gebracht om theater te maken. Veel van de gebruikte afstoppingen en middelen komen we in beide zalen tegen, andere zijn meer specifiek voor het lijsttheater. Daarom wordt vooral deze laatste besproken, termen voor een lijsttheater worden tenslotte ook in andere zalen in meer of mindere mate gebruikt.
Een lijsttheater bestaat eigenlijk uit twee gebouwen, uit een toneelhuis en een toeschouwersruimte. Deze twee ruimtes zijn van elkaar gescheiden door de vaste afkadering van het toneel, die vaak van beton is. Direct achter deze afkadering bevindt zich het brandscherm, een metalen scherm dat het toneelhuis afsluit. In geval van brand in een van de twee ruimtes zorgt dit scherm er voor dat deze tot die ene ruimte beperkt blijft. Ook moet het brandscherm in dergelijke gevallen voorkomen dat er tocht ontstaat die het vuur eventueel aan zou wakkeren. Het toneelhuis is vaak veel hoger, dieper en breder dan de voor het publiek zichtbare ruimte. De grote hoogte van het toneelhuis is nodig om decorstukken, spots en doeken zo hoog te kunnen hijsen dat ze niet meer in het zicht hangen. De toneeltoren is daarom minstens twee maal zo hoog als de maximale hoogte van de toneelopening. Dit om er voor te zorgen dat doeken die de hele hoogte van de opening bestrijken ook daadwerkelijk weggetrokken kunnen worden, zonder dat het onderste deel nog te zien is. Bij een maximale hoogte van de toneelopening van 11 meter moet daarom de toneeltoren tenminste 22 meter hoog zijn. Het toneelhuis is breder dan het zichtbare deel om decorstukken op te kunnen slaan die voor de verschillende scènes in de voorstelling nodig zijn, en om het licht dat aan de zijkant gebruikt wordt uit het zicht van het publiek te houden. Extra diepte is vaak aanwezig om een eventuele omloop van de acteurs of technici mogelijk te maken, en ook om eventueel nog decorstukken op te slaan.
Om te voorkomen dat het publiek naar het zijtoneel en in de toneeltoren kan kijken wordt er gebruik gemaakt van afstopping. De afstopping bestaat uit doeken die meestal nachtblauw of zwart zijn, en zijn bedoeld om de zichtlijnen te beperken, "af te stoppen". Naast het afstoppen van de zichtlijnen van het publiek wordt afstopping ook gebruikt om ongewenst licht tegen te houden. De doeken moeten daarom geen licht reflecteren of doorlaten, en zijn als gevolg daarvan vaak in een dikke stof uitgevoerd, meestal velours of verdur. De kleur is zo gekozen, dat licht dat er eventueel op valt niet gezien wordt, zodat lijkt alsof de ruimte daar niet verder loopt. In een enkele zaal, maar vooral in dorpshuizen en scholen, wordt nog wel gebruik gemaakt van gekleurde afstopping, vaak paars of groen.
Om het zicht verder naar boven in de toren te belemmeren wordt er gebruik gemaakt van zogenaamde friezen. Een fries is een smal en lang doek dat in de lengte aan de bovenkant van het toneel gebruikt wordt. Om verder inkijk naar de zijkanten te voorkomen gebruikt men zogenaamde poten. Een poot is een smal en lang doek dat in de breedte opgehangen wordt. Om doorkijk verder naar achteren tegen te gaan hangt er een achterdoek ook wel fond genoemd. De poten, friezen en het fond vormen bij elkaar de afstopping die gebruikt kan worden in een zaal.
Daarnaast wordt ook wel gebruik gemaakt van stopvakken: een houten raamwerk waarop zwarte of nachtblauwe stof gespannen is. Net als poten worden deze gebruikt om de zichtlijnen naar de zijkanten te beperken. Het stopvak wordt daartoe neergezet of gehangen op de juiste plaats. Om een vak rechtop te kunnen zetten wordt gebruik gemaakt van een schoor. Doordat het overal neergezet kan worden waar gewenst is een vak wat flexibeler in gebruik dan een poot.
De ruimte in de toneeltoren boven de friezen heet de kap. Dit is dus het deel van de toneeltoren dat boven het toneel uit het zicht is. Om het decor omhoog te kunnen halen in deze kap, zodat het uit het zicht is, wordt er gebruik gemaakt van trekken. Een trek is een pijp die in de kap met behulp van touwen of staalkabels en katrollen omhoog en omlaag gehaald kan worden. De verschillende trekken worden gebruikt voor het ophangen van decorstukken, doeken, zoals de poten of andere doeken in een voorstelling, en eventueel ook spots. Over het algemeen zijn in een zaal met een toneeltoren meerdere trekken aanwezig. Alle staalkabels of touwen van de verschillende trekken lopen over katrollen boven in de toneeltoren. Het bovenste deel van de toneeltoren wordt daarom ook wel de rollenzolder genoemd. Alle kabels of touwen van de trekken komen bij handbediende trekken aan één zijde van het toneel naar beneden, zodat ze eenvoudig bediend kunnen worden. Aan deze kant worden alle trekken bediend, zodat deze kant ook wel de trekkenwand genoemd wordt. Bij motorisch gestuurde trekken is het niet zo van belang waar de kabels blijven, vaak wordt er dan gebruik gemaakt van windassen waar de kabel omheen gewonden wordt. Het bedieningspaneel van de motoren is dan vaak weer aan de zijkant van het toneel te vinden of eventueel in de cabine. Het werken met trekken heet kapwerk. Wanneer in een schouwburg gevraagd wordt of er nog kapwerk is, dan wordt daarmee bedoeld of er gebruik gemaakt moet worden van de trekken.
De hoogte en de breedte van de toneelopening is in de meeste schouwburgen variabel. De maximale afmetingen worden bepaald door de betonnen scheidingswand die tussen toneeltoren en publieksruimte is aangebracht. In de breedte is de toneelopening smaller te maken door gebruik te maken van de zogenaamde manteaux, ook wel manteauvakken genoemd. Dit zijn verrijdbare constructies die meestal van hout gemaakt zijn. Aan de publiekskant zijn de manteaux bekleed met dezelfde stof als die waarvan de afstopping is gemaakt, zodat ze goed en onopvallend in het geheel opgenomen kunnen worden. De manteaux hebben een schuine kant aan de kant van het toneel om doorkijk direct achter de manteaux te voorkomen. Hierdoor kunnen spots achter een manteau opgesteld worden, en zijn opkomsten en afgangen mogelijk zonder al te veel problemen.
De hoogte van de toneelopening is te verkleinen door gebruik te maken van de zogenaamde portaalbrug. De portaalbrug is net als de manteaux een constructie van hout of metaal die aan de voorkant bekleed is met dezelfde stof als de afstopping. In sommige zalen is geen verstelbare portaalbrug aanwezig. In die zalen hangt er dan meestal een doek in dezelfde kleur als het voordoek of soms ook wel van het sierdoek. Dit doek hangt dan aan een speciale trek, de zogenaamde rideauxtrek.
In de meeste theaters met een toneeltoren hangen vooraan twee doeken. Het voorste doek heeft meestal een kleur die bij de zaal past, en wordt het sierdoek genoemd. Bij zeer officiële voorstellingen is dit doek tot vlak voor de voorstelling gesloten, maar het wordt tegenwoordig bijna nooit meer gebruikt. Het tweede doek dat direct daarachter hangt is het voordoek en is meestal rood van kleur. Dit doek wordt meestal wel gebruikt tijdens voorstellingen. Pas bij aanvang van de voorstelling wordt het dan geopend, en aan het eind, bij of na het applaus wordt het weer gesloten.
Het openen van het voordoek kan op verschillende manieren gebeuren. Het openen en sluiten van het voordoek wordt het halen en het zakken genoemd. De twee meest voorkomende manieren zijn het Wagner- en het Prosceniumtrekken. Een Wagner is een voordoek dat uit het midden naar boven en opzij wordt opgetrokken. Het wordt meestal aan het einde van een voorstelling bij het applaus, het zogenaamde succes halen, gebruikt. Het doek wordt dan niet helemaal weggetrokken en blijft in plooien hangen. Wanneer een Wagner goed getrokken wordt is het echter ook mogelijk het gehele doek weg te trekken. Een Wagnerdoek wordt meestal Wagnertrek genoemd. Een andere mogelijkheid om het doek te halen is met de proscenium. Dit is de meest bekende methode, waarbij het doek in zijn geheel in twee helften naar links en rechts weggetrokken wordt. Er wordt dan gebruik gemaakt van de prosceniumtrek.
In een enkele schouwburg gebruikt men daarnaast nog een rideaux d'arlequin, zoals bijvoorbeeld in de Stadsschouwburg van Amsterdam. Dit zijn over het algemeen rijk beschilderde doeken die rechtstandig omhoog getrokken worden. In sommige schouwburgen hangt er achter de eerste poot nog een afsluitbaar doek. Dit doek wordt dan het prosceniumdoek genoemd. Tenslotte zijn er in veel schouwburgen extra trekken aangebracht voor het brandscherm, die gebruikt kunnen worden door een gezelschap om zijn eigen doeken aan te hangen. Hierdoor kan een gezelschap zijn eigen beeld of sfeer voor aanvang bepalen. Deze trekken worden de sluiertrekken genoemd.
Het merendeel van wat bovenstaand besproken is, is in de meeste schouwburgen wel aanwezig. De zaken die hieronder besproken worden zijn echter lang niet in alle theaters aanwezig. Toch kunnen ze regelmatig tegen gekomen worden. Het horizondoek is al eerder ter sprake gekomen bij de bespreking van de horizonbakken. In veel theaters is wel een horizondoek aanwezig, in sommige gevallen is de achterwand lichtblauw of lichtgrijs geschilderd. Vaak is het horizondoek een rechthoekig hangend doek, in een enkel theater is dit een zogenaamde rondhorizon, een horizondoek dat licht gebogen opgehangen wordt met behulp van speciale pijpen. Het voordeel van een rondhorizon is dat het een mooiere dieptewerking geeft. Een nadeel is wel dat het meer diepte van de toneelruimte vergt. Hierdoor is het in lang niet alle zalen en bij lang niet alle voorstellingen mogelijk een rondhorizon te gebruiken.
Andere belangrijke attributen op het toneel zijn de vakken, de kluiten en de schoren. Een vak is een verplaatsbaar schot waarmee een wand gemaakt kan worden. Over het algemeen bestaat deze uit een houten raamwerk waar doek op gespannen is, soms echter is spaanplaat of board aangebracht op het raamwerk, vooral wanneer het oppervlak wat steviger moet zijn. Meestal is de stof of de plaat beschilderd, zodat het deel uit kan maken van het decor. Die beschildering kan variëren van een enkele kleur tot ingewikkelde vergezichten, afhankelijk van de vereisten van het toneelbeeld. In andere gevallen is de stof of de plaat donker van kleur, meestal nachtblauw of zwart. In dat geval is het een stopvak, dat gebruikt wordt om zichtlijnen van het publiek te beperken. Er zijn verschillende manieren om een vak te plaatsen: het kan gehangen worden aan een trek, het kan verwerkt worden in het decor zodat daar de steun vandaan komt, of het kan neergezet worden met behulp van een schoor. In het laatste geval wordt het vak dan ook wel een klapvak genoemd.
Een schoor is een losse steun voor een vak, en bestaat uit een driehoek van latten, die met behulp van scharnieren aan het vak bevestigd zijn, zodat het vak zo plat mogelijk opgeborgen kan worden. Om te voorkomen dat het vak al te snel omvalt, door zijn eigen gewicht of door langs lopende acteurs, wordt de schoor verzwaard. Dit kan gebeuren met willekeurig zwaar materiaal, zoals bijvoorbeeld stoeptegels of rollen lood, maar meestal worden daar kluiten of klonten voor gebruikt. Kluiten worden meestal gebruikt wanneer er op het toneel iets zwaars en kleins gebruikt moet worden. De eigenlijke functie van de kluiten is het verzorgen van het contragewicht bij een trek die in gebruik is op het toneel. Wanneer een stuk aan een trek gehangen wordt, wordt aan het andere eind van het touw het gewicht in evenwicht gebracht, zodat de trekken met een eenvoudige handbeweging bediend kunnen worden. Zou er geen contragewicht aangebracht worden, dan zouden de trekken niet meer te bedienen zijn: het geheel van trek en decorstukken zou dan te zwaar zijn om nog omhoog te krijgen. Net als bij een weegschaal wordt daarom het gewicht zo goed mogelijk in evenwicht gebracht. Een licht trekken is dan al voldoende om de zaak in beweging te krijgen. Omdat kluiten daarom altijd in voldoende voorraad aanwezig moeten zijn, zodat allerlei trekken met decor van verschillende gewichten te kunnen bedienen, zijn ze ook bijna altijd voor handen om gebruikt te worden voor het verzwaren van de schoren, of op andere plaatsen.
Wanneer meerdere vakken naast elkaar een wand moeten vormen zijn er verschillende manieren om dat te doen. De vakken kunnen eenvoudig naast elkaar geplaatst worden zonder ze verder nog aan elkaar te bevestigen, maar dan ontstaan er vaak naden, die de illusie van een solide wand teniet doen. Om ze aan elkaar te bevestigen wordt daarom gebruik gemaakt van slaglijnen of van fitsen. Een slaglijn is een touw dat aan de boven in de hoek aan de achterkant van een vak bevestigd wordt. Aan de achterkant van het vak, langs de zijden die aan elkaar bevestigd moeten worden, zijn op regelmatige afstand haken of spijkers aangebracht. Het vak dat tegen dit vak aangezet moet worden heeft dan ook dergelijke haken of spijkers, maar dan in hoogte verspringend ten aanzien van het andere vak. Het touw kan dan om de haken of spijkers geslingerd of geslagen worden, om daarna aangetrokken te worden. Het touw, de lijn, wordt dus om de bevestigingspunten heen geslagen, vandaar de term slaglijn. Met behulp van slaglijnen kunnen hele hoge vakken, van wel 5 tot 10 meter, snel en eenvoudig aan elkaar bevestigd worden. Bij een goede constructie voor de slaglijn is dat zelfs mogelijk zonder dat er ladders gebruikt moeten worden, van de vloer af wordt de lijn dan zo heen en weer gemanoeuvreerd dat hij om de haken heen slaat.
Fitsen worden niet alleen bij vakken gebruikt, maar bij alle constructies in het decor waar de verbinding stevig moet zijn of onder een bepaalde hoek moet kunnen staan. Een fits is een half scharnier dat door middel van een dikke, aan de bovenkant krom geslagen, spijker, een zogenaamde krommer, vast gezet wordt aan een andere fits. Wanneer men een scharnier uit elkaar haalt heeft men dus twee fitsen. De scharnierpen wordt daarbij niet gebruikt, maar vervangen door de krommer. Scharnierpennen worden in het theater in principe niet gebruikt. In een decor kunnen al snel ettelijke tientallen fitsen gebruikt zijn. Wanneer er scharnierpennen gebruikt zouden worden zou het nogal wat tijd kosten bij het opbouwen om deze aan te brengen, en vooral bij het afbreken van het decor zou het veel tijd kosten alle pennen te verwijderen met een hamer en een schroevedraaier. Een krommer is over het algemeen iets dunner dan een scharnierpen, en door de krom geslagen bovenkant kunnen ze makkelijk en snel met de hand verwijderd worden. De krommer is in het theater een zodanig belangrijk begrip geworden, dat de Vereniging voor Podiumtechnologie de zilveren en gouden krommer ingevoerd heeft om uit te reiken wanneer iemand een bepaalde tijd in de theatertechniek gewerkt heeft.
De spots die in de toneelruimte hangen bij een lijsttoneel worden over het algemeen achter de aanwezige afstopping opgehangen, zodat ze niet zichtbaar zijn voor het publiek. De belangrijkste plaatsen waar spots opgehangen kunnen worden, zijn de torens en de portaalbruggen. Een toren is een staande pijp achter een van de manteaux. Wanneer over het licht gesproken wordt, heeft men het op die plek over de toren, gaat het over de afstopping dan verwijst men naar de manteau. Spraakverwarring wil nog wel eens ontstaan over de portaalbrug: de portaalbrug, die voor de ophanging van de spots gebruikt kan worden, is een pijp achter de portaalbrug, die gebruikt wordt voor het verlagen van de toneelopening. Er is maar één portaalbrug in de toneelopening die de hoogte ervan kan veranderen, voor de ophanging van de spots zijn er vaak meerdere portaalbruggen aanwezig. De onderste pijp wordt daarbij de eerste portaalbrug genoemd, de tweede portaalbrug is de pijp die daar direct boven zit, en zo verder.
In het toneelhuis zijn nog andere plaatsen om de spots op te kunnen hangen. Er zijn vaak zijbruggen aanwezig, trekken die in de diepte aan de zijkanten hangen. Dit in tegenstelling tot de gewone trekken die in het midden over de breedte hangen. Tussen die gewone trekken voor het decor zitten over het algemeen ook nog enkele lichttrekken. Dit zijn trekken met aansluitingen voor de spots, zodat er geen verdere verlengsnoeren nodig zijn om ze aan te sluiten. Spots om daar aan op te hangen moeten vaak door het gezelschap zelf meegenomen worden. Een enkele keer heeft het theater zelf daar nog wel wat spots voor, maar dat zijn er nooit veel. Vlak voor of achter het horizondoek hangt ook nog een lichttrek, waar over het algemeen de horizonbakken aanhangen. Deze trek met de daarop aanwezige horizonbakken wordt de horizonbatterij genoemd. Over de batterij voor of achter het horizondoek gehangen wordt hangt af van het materiaal van het horizondoek. Bij bepaalde stoffen is het goed mogelijk van achteren aan te lichten, wat vervelende schaduwwerking kan voorkomen. Aan de horizonbatterij kunnen vaak ook nog enkele andere spots opgehangen worden wanneer dat gewenst is. In de coulissen tenslotte kunnen vaak nog torentjes neergezet worden. Dit zijn metalen rekjes, die eenvoudig neergezet kunnen worden, waarin een aantal spots op variabele hoogte bevestigd kunnen worden. Vooral bij ballet en dansvoorstellingen worden torentjes gebruikt, maar ook in andere voorstellingen komen ze natuurlijk wel voor.
Ook boven in de publieksruimte hangen spots. In alle zalen met een lijsttoneel zijn rijen met spots aangebracht, die in de zogenaamde zaalportalen opgehangen zijn. De zaalportalen worden genummerd gerekend vanaf de toneelopening. De eerste zaalportaal is de rij met spots die het dichtst bij het toneel hangt, de tweede zaalportaal komt daarna, al verder van het toneel verwijderd, en zo verder. Naast de zaalportalen zijn er in veel theaters ook koven aanwezig. Dit zijn pijpen met spots aan de zijwanden in de publieksruimte. Over het algemeen wordt zoveel mogelijk geprobeerd de spots uit het zicht te houden, maar in de oudere theaterzalen is dat vaak niet goed mogelijk omdat er bij de bouw van die theaters nog niet van uitgegaan werd dat daar ook spots zouden moeten komen te hangen.
Achterin de zaal is dan vaak nog een volgspotcabine te vinden. Hier staan dan de volgspots opgesteld, met ruimte voor de technici om ze te bedienen. In een enkel geval staat daar ook de lichtcomputer, vaker is deze te vinden in een aparte ruimte naast het toneel, al dan niet in de zaal. In de volgspotcabine staan ook nog wel eens wat gewone spots om extra invullicht op het toneel te kunnen geven. De plaats van de geluidstafel is vaak ergens achter in de zaal, zodat goed nagegaan kan worden of muziek en tekst wel goed klinken in de publieksruimte.
Terug naar Inhoudsopgave