Eigenschappen van televisie

 

Televisie heeft de mogelijkheid van gelijktijdigheid, dat wil zeggen, dat het moment van maken en kijken samen kunnen vallen. Dit heeft zij gemeenschappelijk met theater en radio, en tegenwoordig ook met nieuwe media presentaties, maar niet met film. Het grootste verschil met de film is echter de wijze waarop het beeld tot stand komt, en daarmee samenhangend de kwaliteit van het beeld. Het filmbeeld komt tot stand via projectie, het televisiebeeld door electronische weergave.

Televisie is wereldwijd gezien nog steeds het grootste medium voor de informatie-overdracht. In de Westerse wereld is een dekkingspercentage van 98% of meer heel gewoon. Een dergelijke dekking wordt bij lange na nog niet gehaald door internet, hoewel dit in de toekomst waarschijnlijk wel gelijk getrokken zal worden, en de twee even belangrijk zullen worden voor de presentatie van informatie van de ons omringende wereld.

Als gevolg daarvan zijn de meeste theorieën over televisie ontstaan vanuit communicatie theorieën, sociologische theorieën en marketing onderzoek. Denkbeelden over de dramaturgische opbouw van de individuele programma's en het geheel van een week of avondprogrammering, zijn in de begintijd veel minder aan de orde geweest. Pas de laatste dertig jaar is daar meer aandacht voor gekomen, vooral ook doordat men vanuit de marketing, reclame en sponsorgelden geïnteresseerd was in het kijkersgedrag, en dan met name naar manieren om een publiek te laten kijken naar programma.

Bij televisie is het belangrijk te onderkennen dat niet alleen een individueel programma, maar het geheel van de programmering belangrijk is voor de beleving en interpretatie van een programma. Zowel tijdstip van uitzending, als de flankerende programma's zijn van invloed op de wijze waarop een programma bekeken en begrepen wordt. Dit is anders dan bij film, of wat dat betreft ook internet, omdat bij de laatste het "programma" volledig door de gebruiker zelf bepaald wordt, en er vanuit de kant van de maker niet zozeer met sturende technieken in de programmering gewerkt kan worden.

Alhoewel radio op een gelijksoortige wijze geprogrammeerd wordt, is de impact van televisie veel groter dan die van radio. Televisie wordt veel meer als een "dwingend" medium ervaren dan radio: de laatste staat vaak aan zonder dat men er bewust naar luistert, terwijl men voor de televisie juist vaak "gaat zitten" om bewust bepaalde programma's te bekijken.

Een van de eerste en belangrijkste onderzoeken naar televisie was het onderzoek van Marshall McLuhan uit 1964, getiteld "Understanding the Media". McLuhan onderscheidt acht belangrijke opeenvolgende aspecten bij het kijken naar televisie en het ondergaan van een televisie-programma:
1. De technische apparatuur waarmee een programma tot stand komt is om te beginnen bepalend: wordt er gebruik gemaakt van video of 16 mm / 35 mm opnames; wordt er gebruik gemaakt van studio-opnames of juist van opnames buiten de studio;
2. De bewerking van de "communicatie-inhoud", dat wil zeggen de wijze waarop de opnames gemanipuleerd worden om ze samen te voegen of te bewerken. Effecten en trucages, montage-faciliteiten;
3. Daaruit ontstaat een inhoud van het programma, en een bepaalde wijze waarop deze overgebracht wordt op een publiek: is het een (schijnbaar) objectieve documentaire, een gedramatiseerde werkelijkheid, of een fictieve serie die men gebruikt om de doelstellingen bij de doelgroep te behalen;
4. De technische apparatuur van de uitzending is vervolgens bepalend. Dit ligt weer anders bij 'live'-uitzendingen, waarbij geen montage-mogelijkheden zijn maar alleen maar schakel-mogelijkheden, dan bij eerder opgenomen programma's die alleen nog maar uitgezonden hoeven te worden. In het verleden (1964!) kwam daar dan nog het onderscheid zwart-wit of kleur bij, in de toekomst zal dat het onderscheid van al dan niet breedbeeld zijn;
5. Daarna komt de technische apparatuur aan de ontvangende kant, het televisietoestel bij de kijkers thuis. De afmeting van het beeld is mede bepalend: kleine televisie of grote televisie, gewoon beeld of breedbeeld, maar ook de mogelijkheden voor geluid en "rustiger" (100 Hz) beelden;
6. Daaruit volgt allereerst de persoonlijke en individuele receptie van het programma: wat zie je, al dan niet bewust; wat begrijp je, en hoe verwerk je dat; hoe gevoelig of bewust ben je voor de verschillende manipulatietechnieken;
7. De volgende stap is de collectieve receptie: met wie kijk je op dat moment, en wat is iedereen aan het doen, en wat vinden de anderen er van. Dit beïnvloedt in directe zin de beleving van een programma;
8. Tenslotte is de reactie van de massa, de buitenwereld, van belang bij de uiteindelijke beleving van een programma: wordt het programma geaccepteerd of juist verguisd, is het populair in bepaalde kringen, en "hoor je erbij" wanneer je juist wel of niet kijkt.

Voor ons zijn het televisiedrama en de documentaire het meest interessant, meer dan bijvoorbeeld actualiteitenprogramma's of shows, omdat in de eerste twee gewerkt wordt met een manipulatie van het materiaal om een bepaalde betekenis of verhaal te communiceren. Televisiedrama's zijn over het algemeen meer geënt op de werkelijkheid dan de film. Een van de redenen hiervoor is het feit dat we bij het kijken naar televisie omringd blijven door onze eigen werkelijkheid, en dat niet de illusie van een andere wereld wordt geschapen, zoals in de bioscoop gedaan wordt door het dimmen van het licht in de zaal.

Televisie is een echt herhalingsmedium, zowel in de letterlijke zin van herhalingen van programma's of beelden, maar ook in de structuur van presenteren:
- Er is dagelijks sprake van een aantal terugkerende items, zoals bijvoorbeeld de journaals. Niet alleen wordt het type programma herhaald, voor een deel ook worden dezelfde beelden of onderwerpen behandeld;
- Er zijn steeds aankondigingen van wat er nog te zien zal zijn, vooruitblikken zowel vanuit programma's zelf (in de volgende aflevering), als naar andere programma's gedurende de verdere dag, week of zelfs maand. Deze aankondigingen worden vaak dan ook nog eens met een zekere regelmaat met exact hetzelfde beeldmateriaal herhaald;
- Het gebruik van series en serials als belangrijk onderdeel van de programmering;
- Reclames, zowel het gegeven van de programma-onderbrekingen als de afzonderlijke reclames zijn herhalingen in een bepaald patroon.

Televisie is ook veel meer dan film een "luistermedium". De hoeveelheid dialogen in een gemiddelde film ligt veel en veel lager dan bij televisieprogramma's. Er wordt bij televisie ook veel gebruik gemaakt van talkshows, interviews, vertellers/presentatoren, en aankondigingen. Televisie wordt daarom ook wel het medium van de "talking heads" genoemd: de meeste gebruikte opnames bij televisie zijn het close-up van het hoofd en het medium-shot van bovenlijf en hoofd.


Afb. 75. CNN Nieuwslezer Aaron Brown in een typisch Amerikaanse beelduitsnede

Televisie houdt zich vooral bezig met de representatie van mensen. Deze representatie verschilt duidelijk met die van film of theater, en dit komt voort uit twee karaktereigenschappen van televisie: haar serie- of serialmatige vorm, en haar "directheid" of "gelijktijdige aanwezigheid". Het eerste aspect, het serie- of serial-karakter, zorgt voor een constant terugkeren van de verschillende persoanges, waardoor zij meer gaan "leven" in een zelfde tijdsschaal als het publiek. Televisie heeft daarom niet zozeer te maken met sterren, maar eerder met persoonlijkheden.

Sterren hebben een uitstraling die hen onderscheidt van hun publiek en fans, en hen boven deze fans stellen. Persoonlijkheden hebben een vertrouwdheid die hun fans een meer intiem en gelijkwaardiger karakter geven. De "werkelijkheid" die aan een bepaald personage gegeven wordt door het samensmelten met de acteur, gecombineerd met de vertrouwdheid en de "gelijktijdigheid", geven televisiepersonages een unieke relatie met hun fans. Deze karakteristieken vertroebelen ook het verschil tussen feiten en fictie bij televisie, en zorgt er voor dat op televisie getoonde beelden als waar worden ervaren.

Een essentiële karaktertrek van televisie is haar polysemie, oftewel het feit dat zij werkt met een veelheid van betekenissen. Een programma bevat niet slechts één betekenis, waarbij de kijker alleen de mogelijkheid heeft deze te accepteren of te verwerpen, maar bevat de mogelijkheid voor meerdere betekenissen, die allen binnen de context van het programma en de individuele beleving van de kijker als 'waar' ervaren kunnen worden.

Dit betekent niet dat de mogelijkheden onbeperkt zijn: het type programma en de wijze waarop daarbinnen met de inhoud omgegaan wordt, zijn bepalend voor de grenzen. Ook worden sommige betekenissen duidelijker of meer geprofileerd, zodat de kijker wel een bepaalde richting aangegeven wordt. Televisie heeft deze polysemie nodig om populair te kunnen zijn bij veel kijkers met verschillende maatschappelijke en sociale achtergronden.

Daarmee samenhangend moet televisie ook rekening houden met de verschillende vormen van aandacht die zij kan krijgen van haar publiek. Televisie krijgt alleen de volledige aandacht van haar publiek wanneer een bepaald programma of onderdeel daarvan, een sterk en succesvol beroep doet op de interesse van het publiek. Dit is een belangrijk verschil met de film: de film hoeft alleen maar rekening te houden met één bepaalde manier van kijken, namelijk door een aandachtig publiek in een donkere bioscoopzaal.

De huiskamer als culturele ruimte draagt echter verschillende betekenissen voor de versschillende individuen die daarin naar de televisie kijken. Zo zal iemand die de hele dag thuis bezig is met huishoudelijk werk en tegelijkertijd de televisie aan heeft staan, het televisie kijken beschouwen als een onderdeel van de cultuur van het huishoudelijke werk, en het 's avonds kijken beschouwen als onderdeel van de cultuur van de familie-relaties. Terwijl iemand die overdag buitenshuis is het kijken naar televisie kan beschouwen als onderdeel van de vrije tijdscultuur. Deze verschillende manieren van het beleven van de culturele ruimte van de huiskamer resulteren dan ook in een andere beleving van de televisieprogramma's waar naar gekeken wordt, en voor een deel ook in een andere betekenisgeving.

Veel van het vermaak van televisie komt doordat het medium ons het gevoel geeft overal bij aanweizg te zijn, alles van dichtbij mee te kunnen maken. Het normale shot voor televisie is, zoals al eerder aangegeven, het mid-shot tot de close-up, dat er voor zorgt dat de kijkers een intieme, confortabele relatie op kunnen bouwen met de personages op het televisie-scherm. De extreme close-ups worden gebruikt als een bepaalde manier om slechtheid aan te geven.

Personages op televisie zijn niet alleen een weergave van individuele personen, maar vertegenwoordigen ook een bepaalde ideologie, of bepaalde ideologische waarden. Uit onderzoek is gebleken dat kijkers slechts op twee punten het met elkaar eens zijn wanneer het over televisie helden en schurken gaat: helden zijn aantrekkelijker en succesvoller dan de schurken. Helden zijn vaak sociaal centrale types, die de dominante ideologie weergeven, terwijl schurken (en ook slachtoffers) vaak staan voor een afwijkende of ondergeschikte subcultuur. Zij geven dus minder compleet de dominante ideologie aan in het geval van de slachtoffers, of kunnen daar zelfs lijnrecht tegenover staan, zoals in het geval van de schurken.